In 1980 begon hij de New Yorkse
metro te fotograferen. Muren, ramen, alles in de metro was bedekt met geheime codes. Davidson stelde zich voor de tekens rond de passagiers waren Egyptische hiërogliefen waren. Als iemand voor die cryptische boodschappen ging zitten, kreeg hij het gevoel dat de boodschap was gedecodeerd.
Hij bereidde zich goed voor: volgde een streng dieet, een Spartaans fitnessprogramma en ging iedere ochtend joggen. Hij moest in topvorm zijn om zijn zware camera-apparatuur iedere dag uren te dragen in de metro.
Iedere keer dat hij de metro inging en op de donkere perron greep de angst hem aan. De metro was gevaarlijk op elk moment van de dag of nacht. Dat wist iedereen en iedereen was op zijn hoede. Passagiers keken naar hem met zijn dure camera, alsof ze dachten dat hij een toerist was of gestoord. Het was moeilijk om anderen te benaderen. Mensen staren in het niets en trekken een muur van anonimiteit om zich op. Om de spanning te doorbreken, moest hij snel handelen, in een impuls, want door de geringste aarzeling zou zijn model kunnen uitstappen en voor altijd verloren gaan. Soms vroeg hij of hij een foto mocht maken, soms niet. Ongezien fotograferen was door de flitser niet mogelijk.
Door het transformeren van de grimmige, gewelddadige en toch vaak serene realiteit van de metro in een taal van kleur, ziet Davidson de metro als een metafoor voor de wereld waarin we leven. Van overal komen mensen in de metro. Het is één grote sociale 'equalizer'.
Zijn foto's zijn gebundeld in: