Het calvinistische arbeidsethos van de Nederlander, het lijkt meer op de Amerikaanse arbeidsmoraal dan we denken,
zegt De Nederlands-Amerikaanse historicus James Kennedy in de Volkskrant. Hij vindt dan ook dat het wel een tandje minder kan.
Kennedy: "Nederlanders zijn in de regel opgewekte mensen die graag hun werk doen, die leveren wat ze hebben toegezegd, die van een goede werksfeer houden, maar voor wie werk ook niet het allerbelangrijkste is in hun leven." En waar de Amerikanen steeds meer zijn gaan werken, namelijk jaarlijks zo'n 1.800 uur, geldt dat niet voor de Nederlander, die na 1.400 uur werken klaar is voor het jaar. "In reële termen verdienen Amerikanen nu minder dan hun voorgangers uit de jaren zeventig, terwijl ze vijf weken per jaar meer werken."
ZingevingKennedy is hoogleraar moderne Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit Utrecht. "Werk heeft zich ontwikkeld van een manier om te overleven tot een aanjager van status en een bron van eigenwaarde. Die ontwikkeling ging door toen de ambachtsman tot arbeider werd gereduceerd, die slechts nog onderdeel was van een anoniem productieproces. De arbeider raakte, om het in klassiek marxistische termen uit te drukken, vervreemd van het eigen werk. Toch is hij werk als vorm van zingeving blijven koesteren."
"Voor de meeste mensen is vervelend werk altijd nog te verkiezen boven een parasitair leven zonder werk," aldus Kennedy. "Volgens de antropoloog David Graeber zou de werkgelegenheid in Nederland voor 40 procent uit bullshitbanen bestaan, banen die niet gemist zouden worden als ze zouden verdwijnen. Dit percentage lijkt me aan de hoge kant, maar dat laat onverlet dat voor veel mensen de betekenis van hun baan niet altijd maatgevend is voor de waarde die hun baan voor hen heeft. Mensen willen onderdeel zijn van een sociaal verband. Werk is daarvoor onontbeerlijk."
UitsluitingMaar werk is ook een manier om mensen uit te sluiten. "De ‘participatiesamenleving’ met de nadruk op ‘werk, werk, en nog eens werk’ heeft er ook voor gezorgd dat groepen Nederlanders een achterstand hebben opgelopen en niet langer deel lijken uit te maken van de maatschappij." Het leidt ook tot wat Kennedy 'een van de grootste Nederlandse ondeugden' noemt: ‘een o-wat-hebben-wij-het-voor-onszelf-goed-geregeld-zelfgenoegzaamheid’ onder bepaalde groepen werkenden.
"Ootmoed is een betere uitgangspositie voor het streven naar een rechtvaardige samenleving dan prestatiezucht", schrijft Kennedy, die er toch aan twijfelt of de Nederlander werk zoveel minder belangrijk vindt dan de Amerikaan. "Misschien is het toch beter als we de teugels wat meer kunnen laten vieren, zeg ik nu, als Amerikaan wiens kijk op werk in de loop der jaren behoorlijk is veranderd."