Soms kan een bevrijdend werken, vooral als die uit eigen kring komt. Directeur Theo van Loon liet zijn Fonds Verstandelijk Gehandicapten vorig jaar succesvol fuseren met het Revalidatiefonds. Er is nu nog maar één directeur, één pand, één bestuur en één werkorganisatie. De nieuwe stichting kon voor het eerst een professionele fondsenwerver in dienst nemen. In Trouw luchtte Van Loon deze week zijn hart: “Nederlanders worden gek van al die goede doelen en bedelbrieven. De verschillen zijn ook niet meer uit te leggen.” Van Loon kan zonder twijfel op sympathie van veel gevers rekenen: het aanbod van goede doelen is overweldigend en stijgt nog steeds. Dat komt met name omdat naast de traditionele fondsen zoals WNF en Nierstichting, ook veel lokale organisaties (de speeltuinvereniging, het buurthuis) in opkomst zijn en non profits uit zorg, welzijn, wetenschap en cultuur – die decennia aan het overheidsinfuus hebben gelegen – nu in rap tempo op zoek zijn naar particuliere financiering door burgers en bedrijven. Is de goede doelenmarkt hierdoor intussen een echte verdringingsmarkt geworden? De feiten spreken Van Loons hartekreet vooralsnog tegen. Nederlanders blijken volgens het tweejaarlijkse onderzoek Geven In Nederland (VU) nog steeds ruimhartig te geven en zij doen dat vooralsnog ook in economisch mindere tijden. De kritiek van Van Loon is vanuit het perspectief van de goede doelen zelf echter wel saillant. De tenen zijn in het Land van Goed Doen traditioneel extra lang en de branche staat niet bekend door haar zelfkritisch vermogen. Veel vrijwillige en professionele medewerkers van goede doelen zullen zich door de uitlatingen van Van Loon op het hart getrapt voelen. Zij werken doorgaans ‘gepassioneerd’ voor ‘hun’ doel. En daar zit ook een probleem. Of liever: een taboe. En niet zo’n kleintje. Veel goede doelen zijn van lieverlede namelijk een doel op zichzelf geworden: een verslavende, charitatieve tredmolen waarin de oprichters en medewerkers weliswaar hun ziel en zaligheid kwijt kunnen, maar waarin de prestaties en impact op de samenleving niet meer het dwingende punt op de horizon zijn. Als zichzelf in stand houdende organisaties is er grote angst om de ‘eigenheid’ kwijt te raken en wordt de drang tot efficiency (laat staan die tot fuseren, zoals Van Loon deed) sterk gedempt. Dat laat onverlet dat het recht van elke burger om met eigen middelen een goed doel op te richten een onvervreemdbaar en kostbaar goed binnen onze civil society is. Als u met eigen geld en tijd een fonds wilt oprichten voor zwerfezeltjes in Andorra of bijbels in Afghanistan, zal niemand u dat kunnen beletten. Ter geruststelling van Van Loon en andere critici beschikt ons maatschappelijk middenveld over een goed zelfreinigend vermogen en werkt binnen onze civil society tot nu toe ook een simpel democratisch mechanisme. Als er in de samenleving geen draagvlak is voor een specifiek goed doel, zal dat vanzelf gemarginaliseerd worden of veelal zelfs helemaal verdwijnen. De geverswal keert hier vanzelf het goede doelenschip. Edwin Venema - hoofdredacteur Filanthropium,